Zeg eens jongen/meisje, waar kom jij vandaan?
1. Zeg eens jongen/meisje, waar kom jij vandaan?
Ik kom uit een dorpje, dicht bij Bethlehem.
Ik wou Pasen vieren in Jeruzalem
2. Zeg eens jongen/meisje, ben je hier alleen?
Nee, ik ging met vrienden naar het grote feest.
Maar wij zijn nog nimmer zo bedroefd geweest.
3. Zeg eens jongen/meisje, wat is er gebeurd?
Na de laatste maaltijd, in de diepste nacht
werd onze Heer Jezus voor `t gerecht gebracht.
4. Zeg eens jongen/meisje, wat gebeurde toen?
In soldatenmantel, met een doornenkroon
werd Hij toen gekruisigd onder spot en hoon.
5. Zeg eens jongen/meisje, wat heb jij gedacht?
Ik dacht aan de woorden, die Hij tot ons sprak.
Ik dacht aan het brood ook, dat Hij voor ons brak.
6. Zeg eens jongen/meisje, heeft Hij iets gezegd?
Hij heeft in Zijn sterven nog aan ons gedacht
in Zijn laatste woorden: "Nu is het volbracht...".
7. Luister jongen/meisje, hoor en wil verstaan:
Bij het ochtendgloren brak het leven aan
want onze Heer Jezus is nu opgestaan.
8. Daarom zingen wij nu allemaal:
Wil dit nieuws geloven en wees met ons blij,
want voor eens en altijd is de dood voorbij.
|