De opbouw van de dienst
Voor de dienst: kaarsen uitdelen
De dienst Zelf
begin: achter in de kerk:
- (licht in kerk is uit, kaarsen zijn uit)
- meenemen:
- 1. kaars
- 2. wierook, scheepje
- 3. boek (missaal)
- 4. schaaltje met wierookkorrels, lont (aansteker)
- 5. kruis
- 6. andere misdienaars: kleine kaarsen
intrede:
zang: lumen Christi (3x) zelf inzetten
- na 2de maal: kaarsen van misdienaars en mensen aan
- na 3de maal: lichten in kerk aan
- na aankomst voor in de kerk:
zang:
- "laat juichen ..."
- het koor antwoordt 1x.
lezingen:
- lezing 1: Gen.
- tussenzang Psalm 96
- Gebed door priester
- lezing 2: Ex. 14 (verplicht)
- zang: Gloria
- (klokken)
- misdienaars bellen, kaarsen van het altaar worden aangestoken.
- Gebed door priester:
- epistel: Rom.6,3-11 (lezing 8)
- zang:
- Gebed door priester:
- evangelie: wierook
- homilie
- dienst van het doopsel:
- gebed
- zegening wijwater
(indien ook dopelingen paaskaars ingedompeld)
- nu ontsteken allen de kaarsen: aan paaskaars
- misdienaars vuur nemen en naar mensen brengen.
- hernieuwing van de doopbeloften
- besprenkeling met wijwater
- intussen zang ... (vidi Aquam)
- voorbede
rest gewoon!
slotzegen: Ite missa est, alleluia, alleluia.
Klaar zetten
achter in Kerk (buiten):
houtvuur, watten, spiritus
extra kaarsjes
licht uit
mensen kaarsen geven
microfoon
- in Mariakerk is stekker naast deur, in St. Jozefkerk kabel langs zijbeuk naar achter
priesterkoor:
waterbekken
stok om kaarsen aan te steken
ampullen e.d.
evangeliarium op altaar
lectionarium e.d.
sacristie: (meenemen bij begin van dienst)
paaskaars
wierookkorrels
(lucifers)
wierook
scheepje
missaal
kaars voor elke misdienaar
|