1. De vogels in de bomen,
zij zingen hun lied.
De vogels in de bomen
verzwijgen U niet.
Zij stijgen de hemel
een eind tegemoet
en brengen in beurtzang
hun Schepper een groet.
2. De engelen daarboven,
zij zingen steeds door.
De engelen daarboven,
zij zingen ons voor.
Zij loven de Heer
en wij zingen hen na:
het ere zij God
in de gloria.
3. De mensen op de aarde,
zij krijgen pas stem,
wanneer zij weer gaan zingen
ter ere van Hem,
die steeds met Zijn liefde
het leven bekroont,
en die op het lied
van Zijn kinderen woont.