1. Heel gewoon zoals ik ben
ben ik een kind van de Here God.
Heel gewoon zoals ik ben
ben ik een kind van God.
Als ik lach maak ik God blij.
Als ik huil dan troost Hij mij.
Voel ik me goed of juist heel rot.
Ik blijf een kind, een kind van God.
2. Heel gewoon zoals ik ben
ben ik een kind van de Here God.
Heel gewoon zoals ik ben
ben ik een kind van God.
Als ik lach maak ik God blij.
Als ik huil dan troost Hij mij.
Voel ik me goed of juist heel rot.
Ik blijf een kind, een kind van God.
3. Heel gewoon zoals ik ben
ben ik een kind van de Here God.
Heel gewoon zoals ik ben
ben ik een kind van God.
Als ik lach maak ik God blij.
Als ik huil dan troost Hij mij.
Voel ik me goed of juist heel rot.
Ik blijf een kind, een kind van God.