Zeg eens herder, waar kom jij vandaan
1. Zeg eens herder, waar kom jij vandaan?
Ik heb eens gekeken in een oude stal
Daar zag ik een wonder, dat`k vertellen zal
2. Zeg eens herder, wat heb jij gezien?
`k Zag een os en ezel bij een voederbak
`t Was er koud en donker; tocht kwam door het dak
3. Zeg eens herder, wat zag je nog meer?
Ja, ik zag een kindje, schreiend van de kou
en daarbij stond Jozef, die `t warmen zou
4. Zeg eens herder, zag je soms nog meer?
Ik zag dat Maria `t kind in de armen nam
Os en ezel keken, ook een heel klein lam
5. Zeg eens herder, is het lief en schoon?
Schoner dan het zonlicht, schoner dan de maan
Schoner dan de hemel waar de sterren staan
6. Zeg eens herder, heeft het iets gevraagd?
Ja, het vraagt om liefde; schatten vraagt het geen
Laten wij dan allen gaan tot Hem alleen
|