1. Toen Jezus naar Zijn stede ging
zes dagen voor Zijn lijden,
toen naderde een lange stoet
die Hem een welkom wijdde. Wij zingen hosanna, de Koning ter eer;
gezegend die komt in de naam van de Heer.
2. Zij hebben kleren uitgespreid,
Hem toegezwaaid met palmen;
Zij lieten heel Jeruzalem
van hun nieuw lied weergalmen. <Refrein>
3. De kinderen der Joden mee,
zij wilden Jezus prijzen;
zij zongen met hun hoge stem
op nooit gezongen wijzen. <Refrein>
4. Wij voeren naar Jeruzalem
de koning met ons mede;
wij trekken uit het Oud Verbond
om `t Nieuwe te betreden. <Refrein>
5. Jeruzalem, o hemelstad,
hier komt uw Koning binnen;
de vijandschappen gaan voorbij
de liefde mag beginnen. <Refrein>