Broeders die op uittocht gaat
1. Broeders die op uittocht gaat uit het land der slaven,
uit de ban van dood en kwaad: wie toch zal u laven?
Heer, die met ons gaat, `t water uit de rotsen slaat,
Heer, Gij zult ons laven.
2. `t Volk dat zwerft in de woestijn, zal Hij dat verlaten?
Zal Hij niet hun leeftocht zijn en hun levend water?
Heer, die met ons gaat, `t water uit de rotsen slaat,
Heer, ons levend water.
3. Water is het levend woord dat ons toe zal klinken.
Broeders die Gods woorden hoort, komt hier allen drinken.
Heer, die met ons gaat, `t water uit de rotsen slaat,
laat uw woorden klinken.
4. Wie Gods woord niet leven wil, smachtend gaat verloeren.
Maar als God zich geven wil, worden wij herboren.
Heer, die met ons gaat, `t water uit de rotsen slaat,
laat ons niet verloren.
5. Wie Gods woord wil waardig zijn, zal tot leven komen.
Hij wordt bron in de woestijn, eeuwig zal Hij stromen.
Heer, die met ons gaat, `t water uit de rotsen slaat,
Eeuwig zult Gij komen.
6. Broeders, die in Hem gedoopt, in zijn Naam moogt leven,
Jezus zal u onverhoopt geest en waarheid geven.
Heer, die met ons gaat,`t water uit de rotsen slaat,
schenk ons eeuwig leven
|