Het viel eens hemels dauwe
1. Het viel eens hemels dauwe
vroeg in de lentetijd,
wij zullen U aanschouwen
als Gij verrezen zijt;
de winter is vergangen,
de aarde geeft zich bloot,
zij zal het licht ontvangen,
het valt haar in de schoot.
2. Hoe zalig is de moeder,
die U gedragen heeft,
zij zal haar kind`ren voeden
met melk van Woord en Geest;
gelukkig zijn die drinken
de dauw, de melk des Woord,
zij zullen vrede vinden
en wonen ongestoord.
3. De geesten van de Boze
zijn op de vlucht gegaan,
gelukkig wie geloven
en voor U openstaan;
Gij moet het huis vervullen,
dat niet de nacht opnieuw
zou heersen, nu voor allen
een hemels dauwe viel.
|