Is er iets, o Heer
1. Is er iets, o Heer,
waar ik U mee eer,
waar ik U mee kan verheugen?
Is er een mooie taak
waar ik U blij mee maak?
Is er iets wat ik kan doen?
Is er iets wat ik kan doen?
2. U die geduldig bent
en m`n gedachten kent,
U begrijpt wat ik wil zeggen:
is er een mooie taak
waar ik U blij mee maak?
Is er iets wat ik kan doen?
Is er iets wat ik kan doen?
3. Als ik iets aardigs doe,
al ben ik nog zo moe
en ik maak een mens gelukkig;
dat is een mooie taak
waar ik U blij mee maak.
Dat is iets wat ik kan doen.
Dat is iets wat ik kan doen.
4. En als ik zing als nu
of als ik praat met U
daar kan ik U mee verheugen.
Dat is een mooie taak
waar ik U blij mee maak.
Dat is iets wat ik kan doen.
Dat is iets wat ik kan doen.
|