Rorate cæli
Rorate cæli desuper, et nubes pluant Justum.
Dauwt, hemelen, uit den hoge, en laat de wolken de Rechtvaardige regenen.
<Refrein>
1. Ne irascaris Domine, ne ultra memineris iniquitatis:
Wees niet boos, Heer, herinner u niet langer de zonden.
ecce civitas Sancti facta est deserta:
Zie de Heilige Steden zijn een woestenij geworden,
Sion deserta facta est: Jerusalem desolata est:
Sion is een woestenij geworden, Jeruzalem is verlaten,
domus sanctificationis tuæ et gloriæ tuæ,
Uw heilig en Uw heerlijk huis
ubi laudaverunt te patres nostri.
waarin onze vaders U hebben geprezen.
<Refrein>
2. Peccavimus, et facti sumus tamquam immundus nos,
Wij hebben gezondigd, en wij zijn geworden als vuil
et cecidimus quasi folium universi:
en wij allen vallen af als een blad
et iniquitates nostræ quasi ventus abstulerunt nos:
en onze zonden voeren ons weg als de wind.
abscondisti faciem tuam a nobis,
U heeft Uw aangezicht voor ons verborgen
et allisisti nos in manu iniquitatis nostræ.
en U heeft ons te gronde gericht door onze zonden.
<Refrein>
3. Vide Domine afflictionem populi tui,
Zie, Heer, naar Uw gekweld volk
et mitte quem missurus es:
en zendt die U voornemens bent te zenden,
emitte Agnum dominatorem terræ,
zendt het Lam van de heerser der wereld,
de petra deserti ad montem filiæ Sion: ut auferat
vanuit Petra, door de woestijn naar de berg van de dochter van Sion,
ipse jugum captivitatis nostræ.
opdat Hij zelf wegdrage het juk van onze gevangenschap.
<Refrein>
4. Consolamini, consolamini, popule meus:
Jullie zullen getroost worden, jullie zullen getroost worden, mijn volk,
cito veniet salus tua: quare moerore consumeris,
jouw redding zal snel komen, Waarom ben je verteerd van droefheid,
quia innovavit te dolor? Salvabo te,
omdat de smart teruggekeerd is naar jou? Ik zal je redden,
noli timere, ego enim sum Dominus Deus tuus,
wees niet bang, ik ben waarlijk de Heer, jouw God,
Sanctus Israel, redemptor tuus.
de Heilige van Israël, jouw verlosser.
<Refrein>
|