Terwijl wij Hem bewenen
1. Terwijl wij Hem bewenen,
omdat Hij van ons ging,
is Hij aan ons verschenen
in zijn verheerlijking.
2. Terwijl wij om Hem treuren,
toont Hij ons hand en voet.
Hij komt door dichte deuren,
Hij spreekt zijn vredegroet.
3. Terwijl wij van Hem spreken,
is Hij in onze kring
om ons het brood te breken
van zijn verkondiging.
4. Opdat wij zouden weten,
wat ons te hopen staat,
vraagt Hij ons om te eten:
een vis, een honingraat.
5. Hij is de Heer en Koning,
die eeuwig bij ons is.
Zijn woorden zijn als honing,
zijn naam is als een vis.
|