Toen God in Bethlehem
1. Toen God in Bethlehem
als kind geboren lag
was `t nacht, maar `t leek te wezen
wel midden op de dag
Nooit zag het duister, stralender luister
nooit zoveel sterren als het toen zag
en één die `t helderst scheen
riep de wijzen uit het oosten
naar `t kindje Jezus heen
2. De veten en de haat
zij waren al voorbij
Het lam, dat liep te grazen
met leeuwen in de wei
zonder te bijten, stoeiden met geiten
panters en tijgers zo mak waren zij
en naast de wilde beer
lag kalf en lam en veulen
in peis en vrede neer
3. De herders in het veld
die lagen op hun wacht
toen feller dan de zonne
een licht brak door de nacht:
"Vrienden, geen vrezen moet in u wezen",
zei hun een engel, "weest vrolijk en lacht
ik meld u enkel blijs
Vannacht is weer gekomen
het aardse paradijs"
|