Lezing:Paaswake (kort)

Uit Parwiki

__NONUMBEREDHEADINGS__

Lezing 1: Gen. 1 (als eerste gelezen)

Uit het Boek Genesis (Gen. 1,1.26-31a).

1,1 In het begin schiep God de hemel en de aarde.
26 God sprak:
"Nu gaan wij de mens maken, als beeld van ons,
op ons gelijkend;
hij zal heersen over de vissen van de zee,
de vogels van de lucht,
over de tamme dieren, over alle wilde beesten
en over al het gedierte dat over de grond kruipt."
27 En God schiep de mens als zijn beeld;
als het beeld van God schiep Hij hem;
man en vrouw schiep Hij hen.
28 God zegende hen en God sprak tot hen:
"Weest vruchtbaar en wordt talrijk;
bevolkt de aarde en onderwerpt haar;
heerst over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht
en over al het gedierte dat over de grond kruipt."
29 En God sprak:
"Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen
op de hele aardbodem aan u
en alle bomen met zaaddragende vruchten;
zij zullen u tot voedsel dienen.
30 Maar aan alle wilde beesten,
aan alle vogels van de lucht
en aan alles wat over de grond kruipt,
aan al wat dierlijk leven heeft
geef Ik het groene gras als voedsel."
Zo gebeurde het.
31 God bezag alles wat Hij gemaakt had
en Hij zag dat het heel goed was.

Lezing 3: Ex. 14 (als tweede gelezen)

Uit het Boek Exodus (Ex. 14,15-15,1)

14,15 In die dagen sprak de Heer tot Mozes:
"Wat roept gij Mij toch.
"Beveel de Israëlieten verder te trekken.
16 "Gij zelf moet uw hand opheffen,
uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten.
"Dan kunnen de Israëlieten
over de droge bodem door de zee trekken.
17 "Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken
zodat zij hen achterna gaan.
"En dan zal Ik mij verheerlijken ten koste van Farao
en heel zijn legermacht,
zijn wagens en zijn wagenmenners.
18 De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben,
als Ik mij verheerlijk ten koste van Farao,
zijn wagens en zijn wagenmenners."
19 De engel van God
die aan de spits van het leger der Israëlieten ging,
veranderde van plaats en stelde zich achter hen op,
20 tussen het leger van de Egyptenaren
en het leger van de Israëlieten.
De wolk bleef die nacht donker
zodat het heel die nacht niet tot een treffen kwam.
21 Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee
en de Heer deed die hele nacht
door een sterke oostenwind de zee terugwijken.
Hij maakte van de zee droog land
en de wateren spleten vaneen.
22 Zo trokken de Israëlieten over de droge bodem de zee door,
terwijl de wateren links en rechts een wand vormden.
23 De Egyptenaren zetten de achtervolging in;
alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners
gingen achter de Israëlieten aan
de zee in.
24 Tegen de morgenwake richtte de Heer zijn blikken
vanuit de wolkkolom en de vuurzuil
op de legermacht van de Egyptenaren
en bracht ze in verwarring.
25 Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen
zodat ze slechts met moeite vooruit kwamen.
De Egyptenaren riepen uit:
"Laten we vluchten voor de Israëlieten,
want de Heer strijdt voor hen tegen ons."
26 Toen sprak de Heer tot Mozes:
"Strek uw hand uit over de zee
dan zal het water terugstromen over de Egyptenaren
en hun wagens en wagenmenners."
27 Mozes strekte zijn hand uit over de zee
en toen het licht begon te worden
vloeide de zee naar haar gewone plaats terug.
Daar de Egyptenaren er tegen in vluchtten
dreef de Heer hen midden in de zee.
28 Het water vloeide terug
en overspoelde wagens en wagenmenners,
heel de strijdmacht van Farao die de Israëlieten
op de bodem van de zee achterna waren gegaan.
Niet één bleef gespaard.
29 De Israëlieten daarentegen waren over de droge bodem
door de zee heengetrokken,
terwijl de wateren links en rechts van hen een wand vormden.
30 Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte;
Israël zag de Egyptenaren dood op de kust liggen.
31 Toen Israël het machtige optreden van de Heer tegen Egypte
gezien had,
kreeg het volk ontzag voor de Heer:
Zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes zijn dienaar.
15,1 Toen hieven Mozes en de Israëlieten
ter ere van de Heer een lied aan.

Lezing 8: Rom. 6 (epistel, als derde gelezen)

Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Christenen van Rome (Rom. 6,3-11)

Broeders en zusters,
3 Gij weet toch dat de doop
waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus
ons heeft doen delen in zijn dóód?
4 Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven,
opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden
zoals Christus door de macht van zijn Vader
uit de doden is opgewekt.
5 Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood
dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding,
6 in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is;
daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen,
zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn.
7 Want wie gestorven is
is rechtens vrij van de zonde.
8 Indien wij dan met Christus gestorven zijn
geloven wij dat wij ook met Hem zullen Ieven;
9 want wij weten dat Christus,
eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft:
de dood heeft geen macht meer over Hem.
10 Door de dood die Hij gestorven is
heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde;
het leven dat Hij leeft heeft alleen met God van doen.
11 Zo moet ook gij uzelf beschouwen:
als dood voor de zonde
en levend voor God in Christus Jezus.