De St. Augustinusbeelden uit onze kerken
|
Leven
354
Augustinus werd geboren op 13 november 354 in het kleine stadje Tagaste (tegenwoordig Souk Ahras) in het binnenland van Algerije. Noord-Afrika was in die tijd al 500 jaar onderdeel van het Romeinse Rijk. Rome had het oude Carthago onderworpen, dat nu de hoofdstad van Afrika was. De voertaal in Noord-Afrika was Latijn.
Augustinus' vader Patricius was een heiden, zijn moeder Monica (de correcte spelling is Monnica) was Christen. Zijn ouders bezaten een kleine hoeve, maar hadden het niet al te breed. Hij had nog een broer Navigius en een zus. Het stadje was semi-donatistisch (zie heronder0. Toch ontmoette hij op school “mannen die baden”. Van hen kreeg hij de opvatting over God als een Groot Iemand die je kan helpen als je het hem vraagt. Hij was een slimme jongen met een uitstekend geheugen, maar hij werd ook gemakkelijk afgeleid door zijn nieuwgierigheid en interesse in spelletjes. Hij zelf zegt dat hij altijd met een bal aan het spelen was i.p.v. te studeren, waarvoor hij -zoals toen gebruikelijk- vaker stokslagen kreeg. Hij vond achteraf zijn kinderjaren niet erg gelukkig.
Vanuit zijn jeugd heeft hij een blijvend (instinctief) besef van Gods aanwezigheid, tezamen met vage gedachten over een leven na de dood met eeuwige straffen en eeuwige vreugde. Kennelijk heeft hij dit grotendeels te danken aan wat zijn moeder Monica hem leerde. Toen hij als kind een keer ernstig ziek was en men vreesde voor zijn leven riep hij uit dat hij gedoopt wilde worden. Hij herstelde maar zijn doopsel werd uitgesteld. Later schrijft hij dat hij met de moedermelk een diepe liefde voor de naam van Jezus had ingedronken. Dit vage gevoel voor God, voor het eeuwig leven en voor de naam van Jezus droeg hij mee. Het zou pas veel later vrucht dragen.
Hij ging naar school in Tagaste en voor wat wij het middelbaar onderwijs noemen naar Madaura. Hij was een wispelturige jongen die altijd plezier zocht. Hij was zeer gevoelig voor het ritme en de melancholie van Vergilius' werk. Hij hield niet van Grieks en wiskunde, maar verkoos Latijn. Overigens was het Grieks in het Westelijk deel van het Romeinse Rijk, waaronder ook dat deel van Noord-Afrika viel, in zijn tijd duidelijk op zijn retour. Madaura kende in tegenstelling tot Tagaste nauwelijks Christenen.
370
Patricius wilde zijn zoon naar Carthago sturen voor zijn hogere opleiding. Maar daarvoor had hij niet voldoende geld. Het kostte de vader een jaar om het geld daarvoor bij elkaar te krijgen en te lenen. Augustinus keerde in 370 terug uit Tagaste en bleef noodgedwongen een jaar lang thuis, zonder onderwijs. Het was het jaar waarvan hij zelf zegt dat hij kennis maakte met elke vorm van immoreel gedrag. Hij was pas 16 jaar oud. Kennelijk ging het vooral om seksuele uitspattingen.
371
In 371 ging hij naar Carthago, dank zij de hulp van een mecenas Rominianus van Tagaste. In deze stad sloot hij zich aan bij een bende herrieschoppers, de Eversores, jeugdigen die zich op alle mogelijke manieren te buiten gingen en die alles wat onschuldig was belachelijk vonden. Hier ontmoette hij een meisje (372) waaraan hij 15 jaar trouw zou zijn en die (waarschijnlijk in 373) de moeder werd van zijn zoon Adeodatus. De naam van deze vrouw kennen we niet. Ze wordt door sommige auteurs daarom ook wel de “numidische” genoemd. In dit jaar sterft ook Patricius de vader van Augustinus.
Deze relatie was zowat de eerste stap op weg naar de “stabilisatie” van Augustinus. Wat begon als pure begeerte werd zuivere liefde. De onstuimige Augustinus werd nu gekweld door emoties zoals jaloezie, paniek, boosheid en deze liefde maakte zijn leven ondraaglijk.
373
In 373 vond hij hulp in het boekje Hortensius, een intussen verloren gegaan werk van Cicero, waarin deze de filosofie prijst als de ultieme wijsheid die een mens bevrijdt van duizend zinloze dingen, ook van de retoriek. Het boek maakt een blijvende indruk op hem. Het leert dat men moet streven naar de waarheid omwille van de waarheid en dat men haar niet moet zoeken in sektes, enz. Later ziet Augustinus dit gebeuren als zijn eerste stap op weg naar God.
Net in die tijd waarin hij getroffen werd door de schoonheid van de waarheid en het onvergankelijke raakte hij echter verzeild in de sekte van de Manicheeërs.[1] Mede door hen kreeg hij een afkeer van de H. Schrift. Voor de Manicheeën had ze nl. weinig of geen waarde. Augustinus afkeer werd gevoed door zijn klassieke opleiding (m.n. retorica) die de vorm boven de inhoud verhief. De stijl van de bijbel (in de oude Latijnse vertaling) leek hem maar armzalig vergeleken met de stijl van bv. Cicero. Hij was ook nog niet in staat om door te dringen tot de inhoud van dit werk. Het gevolg was dat hij helemaal vervreemdde van het Christendom.
M.n. Mani's leer over god als een soort materiële god leerde, nl. het licht, was voor Augustinus die een pure geest niet kon aanvaarden verleidelijk. Hij aanvaardde ook Mani's leer over het kwade. Het kwade zag hij als een principe dat ook in hem werkte maar dat hij zelf niet was. Dit leverde Augustinus een excuus voor het kwaad dat hij deed. Hij was zich bewust van zijn verkeerd leven. Hij wist zijn onafscheidelijke vriend Alypius en Romanianus zijn weldoener mee te trekken in deze opvattingen.
375
Als vurige jonge manicheeër keerde terug naar Tagaste waar zijn moeder Monica hem omwille van zijn overtuigingen niet meer in haar huis wilde toelaten. Later zal zij Monica hem en zijn aanhang toch bij zich opnemen. Augustinus ontdekt al gauw dat de sekte op een heleboel vragen geen antwoord heeft en dat hun zogenaamde rationalisme maar uiterlijke schijn is. Het manicheïsme bevredigde op de duur niet.
376
Met de steun van Romanianus opende hij een redenaarsschool in Carthago die goed liep. Hij ontdekte dat hij invloed op mensen kon uitoefenen. Vlak voor het begin van deze school werd Augustinus getroffen door het heengaan van een vriend, waardoor hij de beperktheid van het leven ervaren heeft.
Intussen probeert Monica een bisschop, die beweerd had dat Augustinus' scherp verstand spoedig de leugens van het Manicheïsme zou doorzien, te bewegen om Augustinus op te gaan zoeken en met hem te spreken. Als de bisschop haar verveeld wegzendt spreekt hij de sindsdien beroemde woorden: “Ga toch en laat mij met rust. Een zoon van zulke tranen kan onmogelijk verloren gaan.” (Conf. 3,12,21)
383
Augustinus ontmoet eindelijk de beroemde Faustus van Milete, die voor een van de geleerdste Manicheeën doorging. Hij kon mooi praten maar had geen antwoord op Augustinus' vragen. Geleidelijk aan keert Augustinus nu het Manicheïsme de rug toe.
Augustinus, die intussen een uitgerijpte redenaar en leraar is, wordt op een gegeven ogenblik getroffen door de leegheid en vulgairiteit van de studenten in Carthago en besluit naar Rome te gaan, waar volgens wat hij gehoord had de jeugd veel beter zou zijn, en waar in ieder geval bendes van jongelui niet zomaar de lessen kwamen verstoren. Hij vermoedde dat daar ook meer kansen lagen voor een man met zijn ambities. Hij verbergt zijn vertrek voor zijn moeder en vertrekt naar Rome (383), waar hij ziek wordt en bijna sterft. Na zijn genezing opent hij een school van welsprekendheid, maar dit leverde hem niet genoeg op om van te leven. Toen hij hoorde van de heidense Romeinse stadsprefect Symmachus dat men in Milaan een professor in welsprekendheid zocht, stelde hij zich kandidaat en werd hij, ondanks zijn Afrikaans accent, aangenomen (herfst 384). Symmachus was eigenlijk het hoofd van de nog steeds bestaande groep niet-Christenen (heidenen) in Rome. De bisschop van Milaan, Ambrosius (bisschop 373-397) was het hoofd van de katholieke partij, die onder andere wist te voorkomen dat het beeld van de godin Victoria in Rome in de senaat (curia) geplaatst werd. Hij wist ook mede het arianisme te overwinnen. Ambrosius genoot ook werelds aanzien. Hij was immers vóór hij Christen en bisschop werd gouverneur geweest van Ligurië en Emilië. Augustus geeft les in Milaan, maar het schrijven van lofredes, zijn voornaamste bezigheid, gaf hem geen levensvervulling. Zijn financiële toestand daarentegen was uitstekend en zijn moeder, vrouw, zoon en vrienden kwamen naar Milaan (late lente 385).
Nu (383-384) was Augustinus een man die zijn lichaam niet in bedwang kon houden. Hij was wanhopig omdat hij vaststelde dat af en toe de wil om dat wel te proberen hem begon te verlaten. Hij ontdekte dat het Manicheïsme geen hulp was in deze. Hij ontdekte dat deze sekte de schrift duidelijk misbruikte. Hij begon te walgen van lofredes en werd een tijdlang aanhanger van astrologie.
386
In 386 las hij een aantal werken van de redenaar Marius Victorinus. Deze had een aantal werken van Plato en Plotinus in het Latijn vertaald, die zeer populair werden in Christelijke kringen. Zij redden hem een korte tijd uit zijn academische twijfel. De intelligente Augustinus kende voorheen de Christelijke filosofie redelijk goed (386). Maar nu hij Plato en Plotinus las met Christelijke ogen (de hand van Victorinus), ontdekte hij grote leegtes in zijn eigen opvattingen. Van Plato leerde hij een redelijk zuiver godsbeeld, heel anders dan de semi-materiële god van de Manicheeërs. Plotinus wierp licht op het Woord van God. Let wel dat het Woord vlees geworden is en ons verlost is niet te vinden in Plotinus. Tevens leerde hij het probleem van het kwaad op te lossen.
Intussen ging hij regelmatig luisteren naar de preken van de meest invloedrijke man van Milaan en een groot redenaar: bisschop Ambrosius. Een keer of twee sprak hij met hem. Ambrosius hielp hem om door zijn manier van allegoriseren de Schrift beter te verstaan. Augustinus ontdekte dat wat Ambrosius leerde overeenkwam met zijn nieuwe filosofische inzichten en hij begon weer te geloven in de godheid van Jezus door het lezen van Paulus. Intellectueel was er al een grote ommekeer gekomen in Augustinus. Het wachten was nu op de morele ommekeer.
Monica wist in Milaan te bewerken dat de levensgezellin van Augustinus vertrok. Deze vrouw keerde terug naar Afrika waar zij zich aan God heeft toegewijd. Zijn zoon Adeodatus bleef bij hem in Milaan. Zijn vriendin vertrok om Augustinus de kans te geven om een vrouw van zijn eigen stand te kunnen trouwen. In afwachting dat de beoogde bruid oud genoeg zou zijn om te huwen nam hij een maîtresse. Augustinus was ervan overtuigd dat hij nooit kuis zou kunnen leven, tot iemand hem het het levensverhaal van St. Antonius de kluizenaar voorlas. Dit veroorzaakte een crisis in zijn leven.
Hij beschrijft later het moment van zijn bekering. Hij schreef dat hij op een dag in de tuin van zijn huis zat samen met zijn vriend Alypius, die al een celibatair leven leidde. Hij zei toen in zichzelf: “Laat het nu gebeuren, laat het nu gebeuren.” Enerzijds werd hij weerhouden door zijn verkeerde verlangens en begeerten, aan de andere kant zag hij voor zijn geest een menigte maagdelijke mannen en vrouwen, jongens en meisjes, die hem voorhielden om te zijn zoals St. Antonius: “Wat wij kunnen, kun jij dat niet?” Deze woorden kwamen keer op keer terug. Toen liep hij weg bij Alypius naar het uiteinde van de tuin, waar hij onder een vijgenboom ging zitten wenen en bidden. Plots hoorde hij een kinderstem die zong: “Neem en lees, neem en lees”. Augustinus stond op, ging naar Alypius, nam de enige boekrol die daar lag, sloeg die willekeurig open en las uit de brief van Paulus aan de Romeinen: “Laten wij ons behoorlijk gedragen, als op klaarlichte dag, en ons onthouden van braspartijen en drinkgelagen, van ontucht en losbandigheid, van twist en nijd. Bekleedt u met de Heer Jezus Christus, en koestert geen zondige begeerten meer.” (Rom. 13,13-14)
Op dat moment kwam Augustinus tot bekering. Hij voelt zich eindelijk vrij en vindt echte vreugde. Hij gaat naar Monica, waar zijn oude leven van hem afviel als een oud kleed (augustus 386). Hij verbreekt zijn verloving, doet afstand van zijn positie en bereidt zich voor op het doopsel. Hij trekt zich in september 386 met zijn vrienden en een aantal betalende studenten terug in Cassiciacum (Cassago in Brianza), waar zij zich wijden aan de studie van literatuur en filosofie en aan gesprekken. Zijn literaire productie was toen al vrij groot, m.n. Dialogen die de neerslag zijn van zijn gesprekken met zijn vrienden, en ook zijn Soliloquia (Alleenspraken). In de vasten van 387 keert hij terug naar Milaan (30 km daar vandaan) en bereidt zich daar gedurende veertig dagen voor op het doopsel, samen met zijn zoon Adeodatus en zijn vriend Alypius. Zij werden op Pasen gedoopt.
387-388
Hij dacht eraan om als kluizenaar te gaan leven. In ieder geval betekende zijn wereldse loopbaan niets meer voor hem en zijn vriendengroep. Samen besloten zij om terug te keren naar Tagaste in Afrika, om er hun leven te wijden aan gebed en studie. Op de terugweg naar Afrika in de zomer van 387 werd Monica ziek in Ostia Tiburtina, de havenstad van Rome. Daar hadden zij en Augustinus tegelijk een visioen vlak voor haar dood. Zij stierf op 56-jarige leeftijd.[2] Als Augustinus later over haar dood schrijft dan blijkt hoe groot zijn liefde voor zijn moeder geweest is. Vanaf de zomer van 387 tot zomer 388 verbleef Augustinus noodgedwongen in Rome. Door een opstand waarbij de gouverneur Maximus in Afrika betrokken was, was er geen scheepvaart op Afrika toegestaan. Eind 388 kwam de groep in Afrika aan, waar ze in Tagaste in een soort kloosterverband gingen leven.
Hier schreef hij o.a. De genesi contra Manichaeos, tegen de Manicheeërs en De vera religione uit vriendschap opgedragen aan Rominianus. Hier stierf ook zijn zoon Adeodatus in 390.
Bij een bezoek aan de ker in Hippo Regius (meestal Hippo genoemd, tegenwoordig Annaba) waar de bejaarde bisschop Valerius net erover sprak dat men een nieuwe priester nodig had greep het volk Augustinus vast en droeg hem voor als priester (391). Zijn faam was hem vooruitgegaan. Augustinus liet zich zoals Ambrosius, die jaren eerder iets soortgelijks was overkomen, wijden. Zelf was hij dat niet van plan geweest, maar nu werd noodgedwongen zielzorger. Hij aanvaardde dit alles als de wil van Christus en wijdde er in het vervolg heel zijn energie en talenten aan. Augustinus bracht zijn gemeenschap uit Tagaste over naar Hippo. Vijf jaar lang leidde Augustinus dit lekenklooster.
396
In 396 werd hij bisschop. Er zijn een aantal belangrijke gebeurtenissen die zijn leven tekenen. Hij bestrijdt de Manicheeërs, waardoor zijn eigen opvatting over het kwaad gecorrigeerd werd. In de strijd tegen het donatisme kwamen zijn leiderskwaliteiten naar voren.
In de eerste jaren bestreed Augustinus voornamelijk het Donatisme genoemd naar Donatus een bisschop van Carthago, die tachtig jaar eerder, na een bloedige vervolging in 303, een harde lijn koos tegen allen die zich tijdens de voorafgaande vervolgingen van de Kerk hadden afgekeerd. De donatisten wilden afvalligen die zich bekeerden niet meer in de Kerk opnemen en scheidden zich daarop af van de moederkerk. De donatisten hadden vervolgens hun eigen bisschoppen en structuren. Het resultaat van hun standpunt was dat zij hun eigen Kerk zagen als een uiterlijk puur lichaam van verloste zielen. Tegen dit farizeïsme verzetten zich de Katholieken. In 390 waren er in Hippo meer donatisten dan katholieken. Na 411 toen de keizer positie innam tegen de donatisten verloor de groep snel aan betekenis. Het weinige dat er nog van over was verdween toen Noord-Afrika moslim werd in de 7de-8ste eeuw.
Later werd hij geconfronteerd met een andere stroming/dwaalleer: het pelagianisme.[3] en semipelagianisme.[4] Dat leerde dat de menselijke natuur meer kon dan het werkelijke kan. Het was een zich afkeren van het bovennatuurlijke. Augustinus neigde in de laatste jaren van zijn leven, door zijn eigen achtergrond en strijd tegen het Pelagianisme naar een soms erg sombere kijk op de menselijke natuur.
410
Op 26 augustus 410 werd Rome veroverd door de Vandalen. Voor het eerst in 900 jaar werd Rome onder de voet gelopen. Dit was een ongehoorde schok voor de mensen van die tijd, in onze tijd zou een verovering of verwoesting van New York of Washington van eenzelfde gehalte zijn. Veel Romeinen waren daarop gevlucht, ook naar Afrika. In deze totale ontreddering en vroegen velen zich af of de nieuwe religie van het Christendom hier niet (mede) debet aan was. Dit werd voor Augustinus de aanleiding om zijn omvangrijke werk De Civitate Dei te schrijven.
Vier jaar voor zijn dood gaf Augustinus de administratieve zorg voor de kerk van Hippo over aan Eraclius. Bij die ceremonie preekte Eraclius terwijl Augustinus op de bisschopszetel zat. Overweldigd door het gevoel van kleinheid tegenover deze grote man zei hij: "de krekel sjirpt, de zwaan is stil".
430
Hij stierf biddend in zijn bed tijdens het beleg van Hippo door de Barbaren op 28 augustus 430. Korte tijd na zijn dood werd Hippo veroverd en vestigden de Barbaren een rijk dat een eeuw lang stand hield.
|
Literatuur
- Louis de Wohl, De rusteloze vlam. Augustinus' levensstrijd, Den Haag, Stok, 195?. (Historische roman)
- C.C. Martindale, “A sketch of the life and character of St. Augustine”, in: M.C. D'Arcy, A Monument to Saint Augustine, London, Sheed and Ward, 1945, 79-101.
- Vera Paronetto, Augustinus. De boodschap van een leven, Averbode, Altiora, 1991.
- Frits van der Meer, Augustinus de zielzorger, Utrecht, Spectrum, 1949.
Voetnoten
- ↑ Deze sekte was gesticht aan het begin van de derde eeuw door een zekere Mani. Ze was ontstaan in Perzië en van daaruit had ze zich razendsnel verspreid. De sekte was geen Christelijke sekte. Zij beloofde een rationeel antwoord op alle vragen en wees a priori elk geloof en het inroepen van ale doctrinaire gezagargumenten af. Het was een rationalisme. Mani zag zichzelf als de door Jezus beloofde paracleet, trooster of helper, als H. Geest dus.
- ↑ De tekst van haar grafschrift vinden we in G.B. De Rossi, Inscriptiones christianae urbis Romae, II, 1, 1888, p. 252. Een fragment van de steen met daarop dit grafschrift is aan het begin van deze eeuw teruggevonden in de grond in Ostia, vlg. V. Grumel, Découverte à Ostie d'une inscription relative à sainte Monique, in: R.E.L., d. 24, 1946, 70-71.
- ↑ Het pelagianisme ontstond in Rome rond een zekere Pelagius, afkomstig van Brittanië of Ierland. Het leert de kracht van de wil Het heil is de beloning voor de persoonlijke inspanning en niet een geschenk van God. Bij de verovering van Rome door de Goten in 410 vluchten Pelagius en zijn briljantste leerling Celestius naar Carthago. Celestius blijft daar en leert een oorspronkelijke goedheid van de menselijke natuur. De waarde van het doopsel wordt geminimaliseerd. Pelagius kreeg aanvankelijk succes in Palestina waar hij woonde.
- ↑ Deze lerse monnik zocht een middenweg tussen de genadeleer van Augustinus en van Pelagius. Johannes Cassianus was een verdediger hiervan. Deze leer werd uiteindelijk veroordeeld in 529.
|