Monseigneur, d'Arberg Vallangin, bisschop van Ieper (1743-1809)
Leven en werk
|
Karel-Alexander d'Arberg[1] werd geboren in Nijvel (B) op 24 augustus 1734 als eerste kind uit het tweede huwelijk van Nicolaas-Maximiliaan, graaf van Arberg, van Valengin en van het Heilige roomse Rijk met Henriette du Han de Martigny.
Hij werd door zijn vader - het is nog in de feodale tijd - voorbestemd om geestelijke te worden. Hij was kennelijk overtallig want er waren al zonen uit vaders eerste huwelijk. Op zijn tiende reeds ontving hij de tonsuur en nog voor zijn zestiende ontving hij eeen prebende als kanunnik van het kapittel te Leuze (B). Van 1752-1759 studeerde hij in Leuven, waar hij het licentiaat in beide rechten (burgerlijk en kerkelijk) behaalde.
Hij werd vervolgens kanunnik van de kathedraal van Doornik en op 19 december 1761 priester gewijd.
Op aandringen van zijn vader keerde hij terug naar het bisdom Luik waar hij een prebende van het Sint-Lambertuskapitel wist te verwerven, hetgeen hem overigens financiële problemen bezorgde. Van zijn vader kreeg hij het kasteel en de heerlijkheid van La Rochette bij Chaudfontaine (provincie Luik). Hij had zo de feodale rechten op het heffen van tol op de Vesder. Zijn rentmeester heette Van Hees[2] en wij kunnen niet aan de verleiding weerstaan om een zin uit een brief aan deze rentmeester te citeren waarin d'Arberg, een verwoed jager, schrijft: "Je serai charmé de vous voir et de faire pif pouf paf ensemble".[3]
Hij werd wij- of hulpbisschop van het bisdom Luik vanaf 1767 en was actief betrokken bij het bestuur van het bisdom, lid van de geheime raad en reizende ambassadeur.
Hij werd de nodige keren gepasseerd bij bisschopsbenoemingen in deze periode, m.n. omdat hij de volkstaal (Nederlands) niet meester was.
In 1785 werd hij bisschop van Ieper, waar het Nederlands niet zo en vereiste was omdat het grootste deel van het bisdom franstalig was. Hijviel op door zijn ijver. Hij had overigens direct te maken met het onverkwikkelijke Jozefisme onder het Oostenrijks bewind en vervolgens met de Franse revolutie (1789), Franse bezetting, vervolging, enz.
|
|
De Franse tijd
In april 1791 verliet hij zijn bisdom om ongekende redenen.[4] Hij keerde pas terug na de eerste Franse bezetting in mei 1793. Bij de tweede Franse inval in april 1794 vluchtte hij naar Duitsland, naar Dorsten aan de Lippe en later naar slot Krechting bij Bocholt (Duitsland) en werd een zogenaamde émigré. In 1801 vestigde hij zich in Düsseldorf.[5] Van daaruit probeerde hij via zijn vicarissen zo goed en zo kwaad als het kon leiding te geven aan zijn bisdom. Van de 400 priesters van zijn bisdom waren er maar 30 die de eed van haat aflegden, die de Franse bezetter van hen eiste, en waardoor ze door de Kerk als afvalligen gezien werden.
Na het concordaat van 15 juli 1801 dat tussen Napoleon en paus Pius VII, dat onder andere de kerkelijke goederen seculariseerde, ontving hij het verzoek van de paus om af te treden, zoals alle bisschoppen in Frankrijk en in de geannexeerde gebieden. Napoleon eiste dat men terugging van 149 naar 50 bisdommen plus 10 supplementaire bisdommen in de geannexeerde gebieden. Hierbij moesten de diocesane grenzen het departementes systeem volgen. Het bisdom Ieper werd opgeheven en het deel dat in het Leie-departement lag werd samengevoegd met het bisdom Gent, het deel dat onder het département du Nord viel ging naar het bisdom Kamerijk (Cambrai), dat de departementen Nord en Pas-de-Calais omvatte. d'Arberg ging onmiddellijk in op dit verzoek toen het hem bereikte op 6 december 1801 in een brief van 7 december aan paus Pius VII. Overigens moesten niet alleen de legitieme bisschoppen maar ook de collaborateurs aftreden zodat men een nieuwe start kon maken. Dat de legitieme bisschoppen op verzoek van de paus afstand van hun zetel moesten doen was zeer pijnlijk en zonder precedent in de kerkgeschiedenis.
d'Arberg bleef, zoals intussen voorzien in de uitvoeringsbesluiten van het concordaat, zijn bisdom als administrator besturen tot het aantreden van zijn opvolger Fallot de Beaumong in Gent op 13 juni 1802.
Na zijn aftreden kreeg hij een pensioen van de Franse staat en trok zich terug in zijn kasteel La Rochette bij Chaudfontaine.
Hij overleed aldaar op 10 mei 1809 en werd in Elsloo begraven in de grafkapel op ons kerkhof.
Over de geschiedenis van deze grafkapel en de familie d'Arberg zie: De geschiedenis van de huidige St. Augustinuskerk
In Elsloo
In de vorige St. Augustinuskerk heeft hij het St. Augustinusaltaar geconsacreerd. Volgens het bijgesloten document gebeurde dat op 22 augustus 1779. Zie: Altaarrelikwie St. Augustinuskerk (1779)[6]
Na zijn dood heeft hij een zilveren kelk aan de parochie geschonken, zoals ook vermeld in ons Liber Memorialis, blz. 134.
Er is een straat naar hem vernoemd in Elsloo.
|
Bronnen
- L. Preneel, "Karel-Alexander van Arberg, XVIIIe bisschop van Ieper (1786-1802)", in: Standen en Landen, Brussel, 1968, blz. 105-144.
- Annuaire de la noblesse de Belgique, deel VIII, Brussel, 1854.
De websides: Terug via <- op browser.
Voetnoten
- ↑ De naam wordt op meerdere manieren gespeld: ook van Arberg, of d'Arberg de Valengin of of d'Arberg deValangin
- ↑ Ook in Elsloo zijn mensen uit deze familie rentmeesters geweest op het kasteel, dat ook een verblijfplaats van de familie d'Arberg was.
- ↑ Preneel, 114 n. 20. "Ik zou u graag zien en dan samen pief poef paf gaan doen."
- ↑ Preneel, 120v.
- ↑ De traditie wil dat hij ook een tijdlang in Elsloo bij zijn broer op het kasteel ondergedoken zat.
- ↑ Er zijn ons geen tekeningen of schetsen van het interieur van de oude kerk bekend.