Objectiviteit van het gebed
Vaak menen mensen dat bidden pas zin heeft als men er zich goed bij voelt. |
Deze schijn-eerlijkheid neemt een groteske vorm aan als ze spreekt over de verhoudingen tussen God en de mens. Men hoort vaak over de liturgie opmerkingen in de zin van: “Waarom zou ik de schuldbelijdenis bidden als ik geen berouw voel?” “Waarom zou ik me van mijn zonden moeten beschuldigen, terwijl ik me volmaakt onschuldig voel en ik niets op mijn geweten voel drukken?” “Hoe kan ik bidden: “uit diepten van ellende roep ik Heer” net als ik me heel blij voel? Het antwoord hierop is dat onze gebeden moeten beantwoorden aan de werkelijkheid dat wij inderdaad ook zondaars zijn, die gezondigd hebben. We moeten ons realiseren dat ons tegenover God altijd een berouwvolle houding past. Deze objectieve werkelijkheid moet ook te vinden zijn in de gebeden die we gebruiken als we tot God spreken. Onze gebeden moeten in overeenstemming zijn met de objectieve situatie van de mens tegenover God en met wat de mens in deze situatie moet voelen van binnen. Dus de keuze van onze woorden moet niet afhankelijk zijn van onze toevallige wisselende gevoelens. De woorden hebben een echte betekenis in de zin dat zij overeenkomen met onze echte situatie en met wat we zouden moeten voelen. Ze zijn de objectieve uitdrukking van de innerlijke houding die we -als we ze nog niet hebben- ons eigen zouden moeten maken. |
Vgl. Dietrich von Hildebrand, Le cheval de Troie dans la cité de Dieu, Paris, Beauchesne, 1970, blz. 120. (Eigen, vrije vertaling). |