Jeugdjaren en opleiding
Thomas van Aquino[1] werd in 1224/1225 geboren te Roccasecca (I) in een adellijk geslacht. Hij was de jongste zoon uit het tweede huwelijk van zijn vader en werd volgens de gewoonte van die tijd voorbestemd voor een kerkelijke loopbaan. Op vijfjarige leeftijd werd hij daartoe naar de abdij van Montecassino gebracht. In 1239 ging hij naar de universiteit van Napels om er de artes liberales te studeren.
In 1224 trad hij in bij de dominicanen te Napels. Deze orde, gesticht door de H. Dominicus, bestond toen pas 29 jaar. Haar hoofddoel was prediking en onderwijs, gecombinneer met een leven in armoede. De Dominicanen waren meer dan welke andere orde gericht op de studie, dat zij zagen als middel tot apostolaat. Thomas werd al gauw naar Parijs gestuurd voor de verdere opleiding. Op weg naar Parijs werd hij door zijn broer Reginald ontvoerd om hem zo weg te halen bij de Dominicanen. In de ogen van zijn familie waren de Dominicanen enkel armoedezaaiers en was Thomas' stap een jeugdige dwaasheid. Reginald sloot zijn broer op en probeerde hem o.a. via een dame van lichte zeden op andere gedachten te brengen. Thomas verjoeg haar door te dreigen met een stuk brandhout uit de haard. Een jaar lang bleef hij opgesloten. De tijd in gevangenschap gebruikte hij om de H. Schrift te bestuderen die hij vrijwel van buiten leerde. Hij las ook het toenmalige handboek van de theologie de zogenaamde Sententiae van Petrus Lombardus.
Uiteindelijk liet de familie hem gaan. Thomas trok naar Parijs en in 1248 naar het nieuwe studiehuis van de orde in Keulen, dat was opgericht door Albertus de Grote.
Eerste verblijf in Parijs (1252-1259)
In 1252 werd hij naar Parijs gestuurd om zich voor te bereiden op een leerstoel (magisterschap). Hij werkt aan een commentaar op de Sententiae. In 1256 werd hij magister en vanaf 12 augustus 1257 werd hij -samen met de H. Bonaventura- lid van het professorencorps. Behalve het geven van lessen, schreef hij toen o.a. het grootste deel van zijn Summa contra Gentiles, een verdediging van het geloof tegen moslims en Joden.
Verblijf in Italië (1259-1268
In de zomer van 1259 was er een generaal kapittel van de Dominicanen in Valenciennes (Noord-Frankrijk). Omdat zijn drie jaar als magister erop zaten werd hij terug naar Italië gestuurd. Over het verblijf aldaar is het niet altijd mogelijk om precieze historische informatie te vinden. Waarschijnlijk heeft hij te Napels of Montecassino verbleven. In 1261 ging hij naar het studiehuis van de orde in Orvieto, waar toen ook het pauselijk hof van Urbanus IV gevestigd was. Hier stelde Thomas o.a. de teksten en liederen van de liturgie van Sacramentsdag samen. Hij schreef zelf: Pange lingua, Lauda Sion en Sacris Solemniis.
Hij schreef o.a. een commentaar op de Vier Evangeliën aan de hand van de belangrijkste teksten van de kerkvaders. Thomas die zelf nauwelijks Grieks kende liet van de Griekse kerkvaders vertalingen maken. Hij deed dit in opdracht van de paus.
Nadat Urbanus IV in 1265 gestorven was werd hij belast met het oprichten van een nieuw studiehuis in Rome, bij de Santa Sabina. In de twee jaar dat hij hier verbleef begon hij aan zijn grootste werk de Summa Theologiae, bedoeld als handboek voor beginnelingen in de theologie.
In 1267 wordt hij naar het nieuwe studiehuis in Viterbo gestuurd, de stad waar de nieuwe paus Clemens IV verbleef. De paus wilde hem tot aartsbisschop van Napels maken, hetgeen hij weigerde. In Viterbo ontmoette hij zijn Vlaamse medebroeder-dominicaan Willem van Moerbeke. Deze was de vertaler of corrector van de vertaling van de voornaamste werken van Aristoteles uit het Grieks.
Tweede verblijf in Parijs (1269-1272)
In Parijs speelden een aantal problemen, zo was er een grote beweging aan de Faculteit van de Artes, die de filosofie helemaal los wilde koppelen van het Christelijk geloof. Men volgde hierin Averroës, een Arabische denker.
Een ander probleem vormde het verzet tegen de toen nieuwe bedelorden (Dominicanen en Franciscanen) o.l.v. Gerard van Abbeville, die vond dat deze nieuwkomers teveel leerstoelen en invloed hadden. Thomas werd naar Parijs gestuurd om met zijn gezag en kennis orde op zaken te stellen. Hij vertrok op het einde van 1268.
In Parijs werkte hij onophoudelijk. Hij had een reeks secretarissen en dicteerde vaak aan twee of drie van hen tegelijk verschillende werken en brieven. Thomas had een enorm geheugen en concentratievermogen dat hem in staat stelden dit te doen.
Hij nam stelling tegen het Averroïsme en schreef een enorme hoeveelheid werken. Hij schreef diverse commentaren op Aristoteles. Hij was de eerste die de hele Metafysica becommentarieerde. Hij gebruikte daarbij de uitstekende nieuwe vertalingen van zijn medebroeder Willem van Moerbeke.
Terugkeer naar Italië. De laatste jaren (1272-1274)
In 1272 kon Thomas zijn taak overdragen aan een nieuwe Dominicaanse magister. Omdat de problemen in Parijs voorbij leken werd hij teruggeroepen naar Italië. Thomas werd intussen door iedereen gezien als de grootste filosoof en Aristoteles-kenner van zijn tijd.
Hij nam in Florence deel aan het generaal kapittel van zijn orde en kreeg er de opdracht om een nieuw “studium generale” voor zijn orde te stichten. Hij koos Napels als plaats. Hij bleef werken aan zijn commentaren, de Summa Theologiae en vele andere werken.
In 1273 preekte hij dagelijks in de vasten in de kerk van het studiehuis voor een zeer talrijk publiek. Deze preken waren in de volkstaal. Zijn ander werk is volledig in het Latijn.
Thomas was altijd bezig met schrijven, lesgeven en bidden. Hij besteedde heel weinig tijd aan slapen. 's Nachts bracht hij uren door in de kloosterkerk.
Toen hij op 6 december 1273 de Eucharistie vierde, gebeurde er iets dat hem zo raakte, dat hij daarna niet meer kon schrijven, lesgeven of dicteren. Over deze mystieke ervaring zegt hij tegen zijn vriend Reginaldo in het geheim: “Na wat mij nu geopenbaard is, schijnt alles wat ik tot dusver geschreven heb, mij waardeloos toe”.
Thomas was kennelijk ook totaal uitgeput en ziek. Alle werken die hij aan het schrijven was bleven onvoltooid.
Aan het begin van 1274 kreeg hij de oproep van paus Gregorius X om deel te nemen aan het tweede oecumenisch concilie van Lyon, waar m.n. de verzoening tussen de Latijnse en Griekse Kerk op de agenda stond. Begin februari ging hij met een aantal vrienden op weg, maar stootte onderweg (waarschijnlijk terwijl hij op een ezel reed) zijn hoofd tegen een boomtak. Zijn toestand werd vanaf dat moment zorgelijk. Hij verbleef enkele dagen bij een nicht van hem die daar in de buurt woonde en werd toen overgebracht naar de abdij van Fossanova, waar hij op 7 maart 1274 overleed. Zijn gebeente werd in 1369 naar Toulouse overgebracht.
Na zijn dood
In juli 1323 werd hij heilig verklaard. In 1567 benoemde paus Pius V hem tot kerkleraar.
Zijn feest werd oorspronkelijk op 7 maart gevierd. In de nieuwe heiligenkalender van 1969 is zijn feestdag verplaatst naar 28 januari, de dag waarop eertijds zijn gebeente naar Toulouse werd overgebracht.
Voetnoten
- ↑ Bron: L.J. Elders en C.A. Tukker, Thomas van Aquino. Zijn leven, leer en invloed, Brugge, Taboe, 1992, 25-41.
|