VIJFDE ZONDAG DOOR HET JAAR (C) Eerste lezing Uit de profeet Jesaja (Jes. 6,1-2a.3-8)
In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer,
gezeten op een hoge en verheven troon:
zijn sleep bedekte heel de vloer van de tempel.
Hij was omgeven met serafs; elk had zes vleugels,
en ze riepen elkaar toe:
“Heilig, heilig, heilig, de Heer der hemelse machten!
Heel de aarde is vol van zijn glorie!”
Het luide roepen deed de drempels schudden in hun voegen
en het heiligdom stond vol rook.
Toen riep ik:
“Wee mij, ik ben verloren!
Want ik ben een mens met onreine lippen
en ik woon te midden van een volk met onreine lippen,
en toch hebben mijn ogen de Koning,
de Heer der hemelse machten, gezien!”
Maar een van de serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool
die hij met een tang van het altaar genomen had;
hij raakte mijn mond daarmee aan en sprak:
“Nu dit uw lippen aangeraakt heeft zijn uw zonden verdwenen,
uw misstappen vergeven.”
Daarop hoorde ik de Heer spreken:
“Wie moet ik zenden?
Wie zal voor ons gaan?”
En ik antwoordde:
“Hier ben ik, zend mij!”
Tweede lezing Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de Christenen van Korinte (1 Kor. 15,1-11)
Broeders en zusters,
Ik vestig uw aandacht op het evangelie dat ik u heb verkondigd,
dat gij hebt ontvangen,
waarop gij gegrondvest zijt
en waardoor gij ook gered wordt,
indien ge er tenminste aan vasthoudt
in de vorm waarin ik het u verkondigd heb,
anders zoudt gij tevergeefs gelovig geworden zijn.)
In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd
wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen,
namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden,
volgens de Schriften
en dat Hij begraven is,
en dat Hij is opgestaan op de derde dag,
volgens de Schriften,
en dat Hij verschenen is aan Kefas en daarna aan de Twaalf.
Vervolgens is Hij verschenen
aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk,
van wie de meesten nog in leven zijn,
hoewel sommigen zijn gestorven.
Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus,
daarna aan alle apostelen.
En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij,
de misgeboorte.
Ja ik ben de minste van de apostelen,
niet waard apostel te heten, want ik heb Gods kerk vervolgd.
Maar door de genade van God ben ik wat ik ben
en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest.
Ik heb harder gewerkt dan alle anderen,
niet ik, maar de genade van God met mij.
Maar of zij het nu zijn of ik,
dát verkondigen wij en dát hebt gij geloofd.
ofwel:
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de Christenen van Korinte (1 Kor. 15,3-8.11)
Broeders en zusters,
In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd
wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen,
namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden,
volgens de Schriften
en dat Hij begraven is,
en dat Hij is opgestaan op de derde dag,
volgens de Schriften,
en dat Hij verschenen is aan Kefas en daarna aan de Twaalf.
Vervolgens is Hij verschenen
aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk,
van wie de meesten nog in leven zijn,
hoewel sommigen zijn gestorven.
Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus,
daarna aan alle apostelen.
En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij,
de misgeboorte.
Maar of zij het nu zijn of ik,
dát verkondigen wij en dát hebt gij geloofd.
Voorbede - dat alle Christenen de kans krijgen om de volle rijkdom van hun geloof te leren kennen. Laat ons bidden.
- dat alle machthebbers van deze wereld zich mogen inzetten voor het welzijn van al hun onderdanen, bijzonder voor de allerzwaksten, de zieken, ongeborenen en stervenden. Laat ons bidden.
- dat wij allen, in doen en laten van ons geloof mogen getuigen. Laat ons bidden.
|